Waar gaat je boek over?
Dat is de meest gestelde vraag als je vertelt dat je een boek geschreven hebt. En ik vind het een lastige. Week 31 gaat over vier verschillende mensen in een warme zomerweek. Ze komen elkaar af en toe tegen maar weten niets van elkaar, of misschien ook weer wel.
Vier of vijf dagen per week fiets ik ‘s morgens vroeg naar mijn werk. En met vroeg bedoel ik ook vroeg; ca 04.15 verlaat ik mijn huis, rond 04.45 klok ik in op mijn werkplek. Soms kom ik dan mensen tegen die duidelijk net uit het café of van een feestje komen. In een vage lucht van verschraalt bier verplaatsen zij zich midden op straat, en schrikken van mijn ‘Goedemorgen’. Maar over het algemeen is de wereld op dat moment alleen van mij en soms een uil of een haas.
De afgelopen weken echter, komt er bijna elke ochtend net buiten het dorp mij een kleine blauwe auto achterop. Ik heb geen idee wie het is, noch waar die heen gaat, maar inmiddels houd ik er rekening mee en verwacht ik hem. Iemand die ook zo vroeg op en te werk moet, schept toch een soort van band. Of de bestuurder van de auto mij ziet en er zo over denkt weet ik ook niet. Het blijft een onbekende passant. Toevallig op hetzelfde moment op dezelfde plek.
Als mijn boek ergens over gaat is het dat; NU is het enige moment. En iedereen beleeft dat anders, perspectief is afhankelijk van de weg die iemand aflegt naar nu. Die persoon die op het fietspad rijdt heeft zijn eigen en dezelfde zorgen als jij, die hem nauwelijks opmerkt terwijl je voorbij rijdt.
Grappig hoe een blauwe auto je fantasie kan prikkelen. Ik had dat in de zomervakantie toen er een man met een zwarte weekendtas een bankgebouw uit kwam lopen. Hij droeg een oranje jas en had een petje op. Was het een maaltijdbezorger of had hij misschien de bank beroofd?
en wat dacht die persoon dat jij daar aan het doen was..?